Het was november, zo’n vijf jaar geleden. Ik had het voorrecht een van de oudste wijnproducerende landen te mogen bezoeken. Frankrijk? Nee. Italië? Ook niet. Spanje? Weer mis. Het is Libanon, een land dat we de laatste twintig jaar bijna alleen kennen van ongezellige zaken, zoals burgeroorlog en godsdiensttwisten. De oorlog was twee jaar voorbij, maar het land was nog behoorlijk gewond door alle ellende. Ondanks de enorme spirit waarin vier-en-twintig uur per dag de hoofdstad Beiroet opnieuw werd opgebouwd, was het niet een omgeving waar je in de eerste plaats denkt aan romantische taferelen van druivenplukkers en gezellig dineren. Voor velen is Libanon als wijnland dan ook een grote verassing. Toch heeft het in de wijnbouw een eeuwen-oude traditie want de eerste wijnstokken stonden hier al ver voor onze jaartelling begon.

Het doel van de reis was een bezoek te brengen aan Château Musar, waar een van de mooiste wijnen van Libanon worden gemaakt. Tijdens de oorlog is het wijnmaken hier ‘gewoon’ door gegaan. Het familiekasteel uit de achttiende eeuw ligt boven op een berg, net buiten de stad Beiroet. Grondlegger was Gaston Hochar, maar inmiddels heeft zijn zoon Serge het roer van hem overgenomen en niet overdienstelijk want hij werd in 1984 door het grote internationale wijnblad “Décanter” verkozen tot wijnmaker van het jaar. Zijn wijnen worden ook wel de Grand Cru’s van de Libanese wijnen genoemd, wat zeker in de jaren tachtig van oorlog en geweld een opmerkelijke prestatie was. Met name zijn rode wijnen gemaakt van voornamelijk cabernet sauvignon druiven aangevuld met cinsaut zijn zeer bijzonder. Ze zijn elegant en krachtig tegelijk en bezitten een unieke grondige en aromatische smaak.

De wijnvelden van Château Musar liggen honderd kilometer van Beiroet in de hete Bekaa Vallei, midden in de vuurlinie. In de relatief veilige nachten reed Hochar zijn truck, volgeladen met druiven, door de bergen naar het kasteel. Soms onder het fluiten van de kogels door. Door de bizar slechte omstandigheden kon er niet elk jaar geoogst worden, maar met veel kunst en vliegwerk en voornamelijk lef heeft hij zijn oogst meestal heelhuids binnen gekregen. Alleen in de jaren 1976 en 1984 is er geen wijn gemaakt.

We werden meegenomen naar de kelders van zijn kasteel die zich perfect lenen voor het opslaan van zijn inmiddels miljoen flessen wijn. Een lift bracht ons meters onder de grond. Daar rook het penetrant naar een mengeling van kalk, aarde en wijn, bedompt maar toch zuiver. Aan de muren hing een dikke vacht van schimmel, die de halfduistere gangen nog spookachtiger maakte. Hier zweefde die typische aardegeur die ik boven al in de wijnen had geproefd.

De stijl van zijn wijnen is de laatste jaren wel iets veranderd, maar nog steeds van een uitstekende kwaliteit, alhoewel die hele specifieke herkenbare ‘Musar-smaak’ een beetje verdwenen is. Hierdoor zijn ze misschien iets toegankelijker geworden voor een grotere groep wijnliefhebbers. De “Musar-wijnen” worden terecht vergeleken met de grote namen uit de Bordeaux. Juist rond deze tijd van het jaar zijn ze heerlijk om te drinken. Geen wijn voor alle dag, daar is de smaak te bijzonder voor. Maar bij een bijzondere gelegenheid is het een leuke ervaring om deze wijn uit de ‘oude wereld’ eens te drinken. Heerlijk bij wild, gegrilde lamskoteletten of stoofgerechten met mediterrane kruiden. Een unieke ervaring om zo’n wijn te proeven naast al het geweld van de wijnen uit de nieuwe wereld.